Na deze zomer neem ik afscheid van mijn studentenschaatsvereniging N.S.S.S.V. Lacustris. Inmiddels ben ik al bijna twee jaar afgestudeerd en woon ik niet meer in de stad waar ik studeerde – Nijmegen. Het mooie aan zo’n studentenvereniging is dat het vóór en dóór studenten wordt georganiseerd: Je stopt er tijd en energie in en krijgt er wat voor terug. Zo was ik gedurende zeven jaar, net als de meeste anderen, actief als commissielid, bestuurslid en/of trainer. In ruil daarvoor kreeg ik de ruimte om te doen waarvoor ik was gekomen: schaatsen! In de winter kon ik tegen een lage prijs drie keer per week mijn trainingsuren draaien op het ijs. Nee, dit had niet gekund zonder de onbaatzuchtige inzet van vrijwilligers, die fungeerden als trainer of jurylid. Die subsidies en sponsoren wierven om gekwalificeerde trainers aan te trekken of de contributie te drukken. Die een verslagje schreven voor de website of een flyer ontwierpen voor de intromarkt. Dit laatste om het volgende collegejaar weer nieuwe leden aan te trekken, die niet veel later mogelijk een bestuursjaar ambiëren of op een andere manier een bijdrage willen leveren als vrijwilliger. Dat houdt namelijk een vereniging draaiende.
Helaas weet ik dat het soms ook anders gaat. Waar je bij studentenverenigingen – logischerwijs – een bloei ziet in de leeftijdscategorie van 18-25 jaar, zit bij burgerverenigingen juist een enorm gat. Dit komt omdat jongvolwassenen hun nest verlaten voor een studentenvereniging en vervolgens niet altijd terugkomen, of nooit eerder in aanraking kwamen met een (studenten)vereniging. De doorstroom naar burgerverenigingen is veel lager, waardoor bestuursfuncties binnen de club niet kunnen worden overgedragen aan de volgende generatie. Dezelfde oude garde blijft aan het roer, totdat zij het stokje dan maar neerleggen. Het gevolg is dat de vereniging dood bloedt.
Maar waar zijn dan de jongvolwassenen die niet gaan studeren, net afgestudeerd zijn of nooit aansluiting vonden bij een (studenten)vereniging? Een deel heeft gewoonweg geen tijd meer voor sport, door werk of kinderen. Een ander deel sport nog wel, maar doet dit liever op zijn eigen manier, namelijk die van de huidige, indivualistische millennial. Waar voorheen de alleenstaande sporter zijn toevlucht zocht in de fitness, lijken deze fanatiekelingen zich nu te verenigen in onder andere dus de CrossFit-gym. Op die manier is CrossFit nog niet zo’n slecht idee – sport verbroedert! – maar er hangt een flink prijskaartje aan. Gezien de eenvoudigheid van een gym, lijkt dit geld niet bedoeld om sportattributen te financieren. Een deel van het geld gaat naar de licentie van de gym, die anders niet de naam CrossFit mag dragen. Daarnaast moeten de gediplomeerde trainers natuurlijk betaald worden. En de sporter? Die koopt zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid af: Voor bijna 100 euro per maand krijgt hij meerdere keren per week een pittig schema voorgeschoteld en hoeft zich verder nergens druk om te maken. Zo is sport het zoveelste consumptiegoed geworden, in plaats van vrijetijdsbesteding met een hoger maatschappelijk doel.
Waar ga ik zelf naartoe, nu ik mijn studentenclub definitief achter me laat? Dikke kans dat ik op zoek moet naar een burgervereniging. Ik weet nog niet zeker welke dat gaat worden, maar ik heb stiekem al wat ideeën. Een vereniging waar ik op den duur training kan geven aan de jeugd, om ze vooral te stimuleren te blijven sporten – gewoon omdat het leuk is. Waar ook jongvolwassenen aansluiting kunnen vinden, of ze op zoek zijn naar een opvolger van hun studentenvereniging of voor het eerst willen kennismaken met een vereniging. Waar ik stukjes kan schrijven voor het clubblad – al dan niet digitaal – over wat er zoal binnen de vereniging speelt. En eentje met een clubhuis, waar schaatsers het hele jaar rond bij elkaar kunnen komen voor trainingen en vergaderingen. Want zo’n gezamenlijke gym: dat klinkt zo gek nog niet!